compound
- com·pound
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘mengsel van kunststof met weekmaker’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
- afgeleid van het Engels 'compound' en daarvoor van het Latijnse componere (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | compound | compounds |
verkleinwoord | compoundje | compoundjes |
- mengsel van een kunststof met hulpstoffen zoals weekmaker, stabilisator, kleurmiddel enz
- omheinde leefgemeenschap, waarbinnen mensen gemeenschappelijk leven
- Op 4 juni raakt president Saleh gewond bij een aanval op zijn compound in the Jemenitische hoofdstad Sanaa
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord compound staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "compound" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ compound op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
enkelvoud | meervoud |
---|---|
compound | compounds |
compound