uit wassen van stofgoud
  • stof·goud
enkelvoud meervoud
naamwoord stofgoud
verkleinwoord

het stofgoudo

  1. goud dat in heel kleine deeltjes verdeeld is
    • Het stofgoud stuift zoo licht van de vleugelen af, en als eenmaal ’t zilverwit en het goud dat op haar vederen zat, voor de duive te loor ging, wie zegt u dan, dat ze, straks, door het Goddelijk oog belonkt, nog met haar schoonheid pralen zal? [2] 
    • In de rivier liggen kleine schilfertjes stofgoud verborgen. Het goud is afkomstig van geërodeerde kwartsaders in het Napfgebergte. Door de sterke stroming van rivieren heeft het zich naar allerlei lager gelegen gebieden verplaatst, zoals hier bij Romoos. [3] 
76 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad W. B. Kranendonk 21-08-2009 Een veelzeggend vlugschrift
  3. Reformatorisch Dagblad Janita van Hoeven-ten Voorde 05-11-2010 Speuren naar goud in het water
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be