onderwijs
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·der·wijs
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van onderwijzen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderwijs | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ónderwijs o
- (onderwijs) het overbrengen van kennis en vaardigheden (door leraren)
- ▸ Ondanks dat er honderd redenen zijn waarom iets niet kan of onhandig is, liet deze doodgewone familie uit Yorkshire zien dat het wel gewoon kan. Beter onderwijs voor je kinderen kan ik me nauwelijks voorstellen.[1]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de voorziening van opleidingen
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
onderwijzen |
onderwíjs
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderwijzen
- Ik onderwijs.
- gebiedende wijs van onderwijzen
- Onderwijs!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderwijzen
- Onderwijs je?
Gangbaarheid
- Het woord onderwijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "onderwijs" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be