Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·wijs·stel·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onderwijsstelsel onderwijsstelsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het onderwijsstelselo

  1. (onderwijs) de verzameling onderling samenhangende onderwijsvormen
    • Canadees expert Van Harten zegt dat Europa en Canada op veel punten vergelijkbaar zijn. ,,Wij hebben een fatsoenlijke sociale zekerheid, betere gezondheidszorg en een beter onderwijsstelsel dan de VS. De productveiligheid en consumentenbescherming zijn prima." [1] 
    • 'Volgens de laatste prognoses groeit de aanwas van studenten van 660.000 naar 700.000 in 2015. Wij vrezen dat 15 tot 20 procent jaarlijks noodgedwongen vroegtijdig afhaakt', zegt voorzitter Pascal ten Have. 'De bezuinigingsmaatregelen raken de ziel van het onderwijsstelsel. Heb je een rijke pa en ma, dan kun je blijven zitten. Het merendeel krijgt het knap lastig.' [2] 
    • ,,We moeten stoppen met kinderen op hun twaalfde in een hokje te stoppen", zegt Marie-Christine Opdenakker, universitair hoofddocent onderwijskunde aan de Groningse universiteit. Ze bestudeerde de drie onderwijsstelsels in negen ons omringende Europese landen. Het is voor het eerst dat er zo uitgebreid is gekeken naar de effecten voor zowel leerprestaties, loopbanen en gedrag van de stelsels. Opdenakkers conclusie is dat vroeg selecteren, zoals in Nederland en Duitsland gebeurt, oneerlijk is. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen