• thuis·on·der·wijs
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisonderwijs -
verkleinwoord - -

het thuisonderwijso

  1. (onderwijs) onderwijs dat niet in instellingen, maar thuis (met b.v. computers) genoten wordt
  2. (onderwijs) onderwijsvorm waarbij ouders het onderwijs niet delegeren aan een school maar het zelf ter hand nemen