praktijkonderwijs

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·tijk·on·der·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praktijkonderwijs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

praktijkonderwijs o [1]

  1. onderwijs voor leerlingen waarvoor het vmbo te moeilijk is het leidt op voor wonen, werken, burgerschap en vrijetijdsbesteding
     Over een fysieke onderwijsstop voor mbo- en hbo-scholen en universiteiten zijn de deskundigen verdeeld. Wel moet volgens het OMT voor studenten duidelijk zijn dat ze niet naar onderwijslocaties moeten komen. Praktijkonderwijs zou tot een individuele stageperiode beperkt kunnen worden en groepsstages zouden opgeschort kunnen worden.[2]
     Lyle Muns hoorde zelfs van eerstejaars studenten die helemaal geen fysieke les krijgen. "Die mensen beginnen nu aan hun opleiding zonder dat ze hun medestudenten kennen", zegt de studentenvakbondsleider. "Samenkomen is essentieel voor onderwijs, zeker voor praktijkonderwijs. Voor wetenschappelijk onderwijs zijn werkgroepen erg belangrijk voor de vorming van studenten."[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “OMT in advies: onderzoeken of restaurants open kunnen blijven” (Woensdag 14 oktober 2020, 10:17), NOS
  3.   Weblink bron “Studenten willen meer fysiek onderwijs, want corona blijft nog wel even” (Vrijdag 2 oktober 2020, 20:55), NOS