• bus·ver·bin·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord busverbinding busverbindingen
verkleinwoord

de busverbindingv

  1. (verkeer) vervoersmogelijkheid met behulp van een autobus
     Het idee dat het stadscentrum van Utrecht ver weg ligt lijkt beeldvorming. Met de fiets is het hooguit 20 minuten en er is een goede busverbinding zeggen de bewoners. Een man die de hond uit laat vindt het fijn dat je makkelijk kunt parkeren en veel groen hebt. Betaalbare woningen, snel bij de snelweg. Weer een ander zegt dat de Vinex verre van anoniem is omdat het allemaal jonge gezinnen zijn met schoolgaande kinderen. Je komt elkaar steeds weer tegen en er wordt van alles georganiseerd.[2]
     Een bredere snelweg, een nieuwe aansluiting van de A6 en een betere busverbinding. Dat zijn de afspraken die minister Schultz (Infrastructuur en Milieu) heeft gemaakt over de bereikbaarheid van het vliegveld in Lelystad. De plannen die met de regio en met de luchthaven zelf zijn gemaakt moeten nog verder worden uitgewerkt.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Maino Remmers
    “'In Leidsche Rijn picknicken we met z'n allen'” (Donderdag 15 januari 2015, 14:01), NOS
  3.   Weblink bron “Lelystad Airport beter bereikbaar” (Maandag 10 maart 2014, 18:01), NOS