• ver·bin·dings·deur
enkelvoud meervoud
naamwoord verbindingsdeur verbindingsdeuren
verkleinwoord verbindingsdeurtje verbindingsdeurtjes

de verbindingsdeurv / m [1]

  1. (bouwkunde) deur die een opening tussen twee vertrekken of delen van een gebouw afsluit
     De verbindingsdeur naar het aangrenzende vertrek ging open en er verscheen een donkere vrouw, gekleed in een sari.[2]
     De medewerkster van Chopard was niet in haar kamer toen de mannen via een verbindingsdeur tussen twee hotelkamers haar suite binnendrongen.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939
  3.   Weblink bron “Juwelenroof Cannes 'professioneel'” (Dinsdag 21 mei 2013, 16:58), NOS