Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·cli·na·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘naamwoordsflexie; afstand tot hemelequator’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • Middelnederlands declinacie, leenwoord uit Latijn dēclīnātiō ‘afwijking van een rechte lijn’ (als leenvertaling van Oudgrieks apóklisis (ἀπόκλισις) ‘afstand tot hemelequator’ en klísis (κλίσις) ‘woordflexie’), afleiding bij dēclīnāre ‘afwijken’; zie verder declineren.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord declinatie declinaties
verkleinwoord declinatietje declinatietjes

Zelfstandig naamwoord

de declinatiev

  1. (aardrijkskunde) van een punt op aarde, de hoek tussen het magnetische en het geografische noorden
  2. (astronomie) de afstand (in booggraden) van een hemelobject ten opzichte van de hemelequator
  3. (taalkunde) de flexie van een naamwoord of voornaamwoord naar geslacht, getal en naamval
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
   3. zie: verbuiging   

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen