• de·cli·ne·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verbuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1552 [1]
  • afgeleid van het Franse décliner (met het voorvoegsel de-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
declineren
declineerde
gedeclineerd
zwak -d volledig

declineren

  1. overgankelijk (taalkunde) de naamvalsvormen opsommen
    • De meeste Russische zelfstandige naamwoorden op -о zijn onzijdig en worden in de genitief gewoonlijk gedeclineerd door de -о door een -а te vervangen. 
  2. (natuurkunde) afwijken
63 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]