declinar
- de·cli·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
declinar |
declinaba |
declinado |
volledig |
declinar
- onovergankelijk achteruitgaan, tanen, in verval raken
- ten einde lopen (van de dag)
- ondergaan (van de zon)
- overhellen naar, neigen naar
- afwijken van
- vervallen in
- overgankelijk afwijzen, afslaan, weigeren
- declineren, verbuigen
- declinar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española