• af·wij·ken
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
afwijken afwijkend
afwijking
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwijken
week af
afgeweken
klasse 1 volledig

afwijken

  1. ergatief niet de gangbare norm volgen
    • Hij week af van de norm en deed wat hij zelf wilde. 
     184 Hij drukt de jongeren op het hart dat ze een priester die van het rechte pad afwijkt daar zeker op mogen aanspreken.[1]
  2. inergatief iets doen wat in strijd is met wat men normaal zou doen
    • Waarom heeft het dagelijks bestuur afgeweken van het advies van de commissie? 
     Als ze afweek van de spontaan geplande route zou dit een nat pak kunnen betekenen.[2]
     Xin bleef onder de sterren zitten, die geen fractie van hun gebruikelijke koers afweken, ondanks alle tumult in de wereld daaronder, tot in het oosten de dageraad aanbrak.[3]
  3. niet volgen van de juiste weg; niet volgen van de juiste richting
     Zodra ze een beetje afwijkt richting de straat, duwt hij haar terug.[4]
  4. anders zijn
     Ik vraag Telegraaf-journaliste Marianne Janssen hoe het mogelijk is dat haar weergave van het voorwoord afwijkt van het werkelijk gepubliceerde voorwoord.[5]


99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. Jürgen Mettepenningen
    “Franciscus” (2019), Polis (uitgeverij), ISBN 9789463104951
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  4. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  5. Kolfschooten, Frank van
    “Ontspoorde wetenschap” (2012), De Kring, ISBN 9789491567087
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be