wijken
- wij·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wijken |
week |
geweken |
klasse 1 | volledig |
wijken
- ergatief voor iets uit de weg gaan
- Zij waren geweken voor de onverhoedse aanval.
- ergatief niet langer een bedreiging zijn
- De koorts is gelukkig wat geweken
- ▸ Het geheim bleef bijna veertien dagen bewaard, dus ik begon te denken dat het gevaar geweken was en dat die garage misschien niet eens verboden terrein was.[3]
Van geen wijken [willen] weten
- Halsstarrig aan iets (bijv. een standpunt) vasthouden
1.
de wijken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord wijk
- Het woord wijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wijken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wijken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be