stop
- stop
[1] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stop | stoppen |
verkleinwoord | stopje | stopjes |
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afdichting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1368 [1]
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stop | stops |
verkleinwoord | - | - |
de stop m
- (elektrotechniek) zekering die elektrische stroom begrenst doordat zij smelt
- Door de kortsluiting sloegen alle stoppen door.
- halte (korte onderbreking)
- Bij de volgende stop moet ik echt naar de wc.
- voorwerp dat een opening kan afsluiten
- Doe de stop in de gootsteen.
- besluit om verdere groei of toename te stoppen (-> wervingsstop)
- [1] smeltveiligheid
|
|
- Een stop zetten op
Een maatregel instellen waarmee aan een bepaald proces (m.n. van instroom) een halt toegeroepen wordt
- De stoppen [1] slaan door
Gezegd van iemand die plotseling al zijn/haar zelfbeheersing verliest
- De stop [3] eruit trekken
Een einde aan iets maken (vgl. de stekker eruit trekken)
3. voorwerp dat een opening kan afsluiten
vervoeging van |
---|
stoppen |
stop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoppen
- Ik stop.
- gebiedende wijs van stoppen
- Stop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoppen
- Stop je?
- Het woord stop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stop
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to stop |
he/she/it | stops |
verleden tijd | stopped |
voltooid deelwoord |
stopped |
onvoltooid deelwoord |
stopping |
gebiedende wijs | stop |
stop
- onovergankelijk een einde nemen, ophouden [1], stoppen [4]
- overgankelijk tegenhouden
- overgankelijk dichtstoppen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
stop | stops |
stop
- afsluiting, einde, slot [3]
- (transport) halte, stopplaats
- (techniek) pal [1], pin [4], pin [1]
- (scheepvaart) sjorring
- (taalkunde) interpunctieteken
- (taalkunde) occlusief
- (muziek) klep [1] (v.e. muziekinstrument)
stop
stop
- stop; voorwerp dat een opening kan afsluiten
- (elektrotechniek) stop; zekering die elektrische stroom begrenst doordat zij smelt
stop m
- (verkeer) het liften; het, met een langs de weg aangehouden auto, als gratis passagier meerijden
- (scheikunde) legering
stop
- IPA: /stɔp/
- stop
- (verkeer) het liften; het, met een langs de weg aangehouden auto, als gratis passagier meerijden
- (sport) schorsing; een voorlopig of tijdelijk verbod om deel te nemen in races of wedstrijden te spelen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | stop | stopy |
genitief | stopu | stopů |
datief | stopu | stopům |
accusatief | stop | stopy |
vocatief | stope | stopy |
locatief | stopu | stopech |
instrumentalis | stopem | stopy |
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
stop
stop
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord stopit
stop
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
stop
- (telecommunicatie) stop; gebruikt als punt in telegrammen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.