stekker
- stek·ker
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘steekcontact’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
- Naamwoord van handeling van steken met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stekker | stekkers |
verkleinwoord | stekkertje | stekkertjes |
de stekker m
- (elektrotechniek) het verharde uiteinde aan één of meerdere geleidende draden bedoeld om in een stekkerdoos gestoken te worden en elektrisch contact te maken
- Haal de stekker even uit het het stopcontact!
- de stekker ergens uittrekken
er mee ophouden
- ∗ De afgelopen weken vonden er zogenoemde wet dress rehearsals plaats. Dat zijn als het ware generale repetities, waarbij de raket niet echt wordt gelanceerd. Tijdens die oefening wordt de SLS volgetankt en vlak voordat de motoren ontbranden, wordt de stekker uit de lancering getrokken.[3]
1. stekker
- Het woord stekker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stekker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stekker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stekker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “NASA is klaar met uitvoeren van tests met maanraket” (27 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be