Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: stēken


  • ste·ken
  • In de betekenis van ‘prikken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steken
/'stekə(n)/
stak
/stɑk/
gestoken
/ɣə'stokə(n)/
klasse 4 volledig

steken

  1. overgankelijk doorboren, prikken
    • Hij stak het mes diep in het vlees. 
     Zijn slangen eigenlijk nachtdieren? Af en toe stak ik mijn hoofd naar buiten, maar ik zag gelukkig niks.[2]
  2. overgankelijk in brand ~: doen ontvlammen
    • De invallers staken het hele dorp in brand. 

de stekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord steek
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]