• bij·ste·ken

bijsteken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijsteken
stak bij
bijgestoken
klasse 4 volledig
  1. iets ergens aan toevoegen
    • Kijk in de Vegte hoeft er nu echter maar naar te vragen, en Grives overhandigt hem het geld. Daar kan hij later vijf meier bijsteken na één van de rommeligste opdrachten uit de reeks tot nu. [2] 
  • een tandje bijsteken
extra je best doen
Het aanpakken van zwart geld bij buitenlandse banken is voor staatssecretaris FransWeekers (Financiën) al jaren een speerpunt. Maar door de berichten over geheime rekeningen in belastingparadijzen gaat hij er nog „een tandje bijsteken”. [3]
Al in de aanbevelingen van de onderzoekscommissie 22/3 rond terrorisme stond dat de gevangenissen een tandje moesten bijsteken en meer deradicaliseringsprogramma’s en opleidingen voor extremistische gedetineerden moesten aanbieden. ‘Ook de religieuze en spirituele ondersteuning kan beter.’ [4]
89 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]