bij
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bij
Woordherkomst en -opbouw
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bij | bijen |
verkleinwoord | bijtje | bijtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (vliesvleugeligen) benaming voor vliegende insecten uit het geslacht Antophila die leven van nectar en honing
- Bijen zijn heel nuttige dieren voor de landbouwers en de fruittelers.
- De wilde bij is van enorm belang, zo bespaart de 'gratis arbeider' de mensheid jaarlijks miljarden euro's. Toch weten we relatief weinig van de hardwerkende insecten. Onderzoekers willen hier verandering in brengen met de eerste Nationale Bijentelling dit weekend, waarbij iedereen wordt gevraagd om in de tuin of op het balkon het aantal bijen te turven. [3]
- (in het bijzonder) honingbij Apis mellifica
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- bezige bijiemand die heel ijverig is
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. benaming vliegende insecten uit het geslacht Antophila
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Bijwoord
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | bij | |
persoonlijk | erbij | |
aanwijz. | nabij | hierbij |
veraf | daarbij | |
vragend/betrekk. | waarbij |
bij
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- bijwerken: hij werkte alle bestanden bij.
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
- erbij: hij heeft er weinig bij op te merken.
- op het actuele punt, op gelijke hoogte
- Jan was weer bij met de rest van de klas.
- met bewustzijn (met als antoniem bewusteloos)
- Na een lange tijd kwam de dronken man weer een beetje bij.
Woordherkomst en -opbouw
|
|
Voorzetsel
bij
- in de buurt van (meestal in een ondergeschikte positie)
- De boom staat bij het huis.
- op de plaats behorende tot
- De vereniging vergaderde bij de heer De Vries.
- tijdens, gedurende
- bij leven was hij smid.
- op het moment van
- bij het horen van deze woorden.
- in de omstandigheid van
- bij nacht en ontij.
- in geval van
- bij onvoldoende aanmeldingen wordt de bijeenkomst afgezegd.
- door, als gevolg van
- bij toeval.
- in toestand van
- bij zinnen.
- bij volle verstand.
- ergens aan toevoegen
- Doe er maar wat extra zou bij.
- Hij kwam ook bij de club.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord bij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bij" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ bij op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden - Boston: Brill, p. 64-5. ISBN=978-90-04-18340-7
- ↑ www.nu.nl
- ↑ "bij" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 5,0 5,1 bij op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Fries
Uitspraak
- IPA: /bɛi̯/
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Oudfriese bē
Zelfstandig naamwoord
bij
- (vliesvleugeligen) bij; benaming vliegende insecten uit het geslacht Antophila die leven van nectar en honing
Nedersorbisch
Uitspraak
- IPA: /bʲij/
Werkwoord
bij
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van biś
Pools
Uitspraak
- IPA: /bʲij/
Werkwoord
bij
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van bić
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /bɪj/
Woordafbreking
- bij
Werkwoord
bij
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord bít