• bij·trek·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijtrekken
trok bij
bijgetrokken
klasse 3 volledig

bijtrekken

  1. overgankelijk door te trekken iets toevoegen
    • Er werden nog wat stoelen bijgetrokken tot iedereen zat. 
  2. ergatief geleidelijk nog wat minder erg worden
    • Die verlepte plant is toch weer aardig bijgetrokken.