honingbij
- ho·ning·bij
- samenstelling van honing en bij [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | honingbij | honingbijen |
verkleinwoord | honingbijtje | honingbijtjes |
- (vliesvleugeligen) Apis mellifera een bijensoort die honing maakt uit nectar en bloemen bestuift
- Ondertussen worden honingbijen, die een essentiële rol vervullen bij de bestuiving, over de hele wereld bedreigd. Ook zij, zeggen veel deskundigen, worden het slachtoffer van het feit dat de industriële akkerbouw niet zonder chemicaliën kan."[2]
- De bestuiving van landbouwgewassen op aarde komt voor de helft voor rekening van honingbijen, bijen die in kasten of korven worden gehouden. Wilde bijen zorgen voor de andere helft. Bij de bestuiving door wilde bijen wordt bijna 80 procent verzorgd door slechts 2 procent van de bijensoorten die in de onderzochte gebieden voorkomen.[3]
- Indien honingbij wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep honingbijen zie dan Hyponiemen honingbijen
1. een bij van de soort Apis mellifera die honing maakt uit nectar en bloemen bestuift
- Het woord honingbij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "honingbij" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Klein, NaomiNo time vertaald door Ineke van den Etskamp, Marianne Gaasheek e.a. 2014 ISBN 978-90-445-3376-7 pagina 487
- ↑ Volkskrant Cor Speksnijder 17 juni 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be