• bij·stel·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijstellen
stelde bij
bijgesteld
zwak -d volledig

bijstellen

  1. overgankelijk een naar verhouding kleine verandering aanbrengen in de instelling van iets, meestal als aanpassing aan veranderde omstandigheden
    • De prijzen moesten bijgesteld worden om de verandering in de olieprijs in rekening te brengen. 
    • Toen hij werkeloos werd moest hij zijn uitgavepatroon bijstellen. 
    • Hij moet de instellingen van Word bijstellen toen hij bij het nieuwe bedrijf ging werken. 
     De PCT zal misschien niet al je problemen oplossen, maar het zal je een nieuw perspectief op je leven geven waardoor je hopelijk een aantal zaken zult kunnen bijstellen, zoals: minder geld uitgeven, een minder volle agenda, minder fastfood eten en meer tijd voor je familie en vrienden.[1]
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be