ajustar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ajustar |
ajustaba |
ajustado |
volledig |
ajustar
- a·jus·tar
- overgankelijk
- passen,aanpassen
- stellen, instellen, afstellen, regelen
- monteren, geschikt maken
- aannemen, contracteren
- vereffen
- sluiten, overeenkomen
- [1] conformar
- [2] reajustar, regular
- onovergankelijk
- passen bij