aanpassen
- aan·pas·sen
- samenstelling van aan vz en passen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanpassen /ˈanpɑsə(n)/ |
paste aan /ˌpɑstə ˈan/ |
aangepast /ˈaŋɣəˌpɑst/ |
zwak -t | volledig |
aanpassen
- overgankelijk aansluiten, voegen naar, bruikbaar maken, passend maken
- Nadat de ingang was aangepast konden ook mensen in een rolstoel naar binnen.
- De jonge vrouw moest haar leven helemaal aanpassen nadat ze invalide was geworden.
- Diersoorten die zich goed kunnen aanpassen aan de veranderende leefomstandigheden zullen overleven de anderen sterven uit.
- ▸ Hierbij werd er voornamelijk gekeken naar zijn huidige medicatie. In overleg met de medische staf zou deze eventueel worden aangepast.[1]
- overgankelijk aantrekken om te passen
- Ik moet de jurk eerst aanpassen, want ik kan zo niet goed zien of die staat.
1. aansluiten, voegen naar, bruikbaar maken
2. aantrekken om te passen
- Het woord aanpassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanpassen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be