• pas·send
vervoeging van: passen
verbogen vorm: passende

passend

  1. onvoltooid deelwoord van passen
  2. bijwoordelijk gebruikt
    • Wij zijn op zoek naar geschikte mensen, passend in ons team. 
    • Al passend en metend kwamen we erachter dat er niets van klopt. 
  3. attributief gebruikt:
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen passend passender passendst
verbogen passende passendere passendste
partitief passends passenders -

passend [1]

  1. geschikt voor iets of iemand
  2. zo zijnde als het hoort
    • Het was een dramatisch en passend slot van het seizoen. 
    • Een goed passende schoen is essentieel. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]