betamelijk
- Geluid: betamelijk (hulp, bestand)
- IPA: /bə'tamələk/
- be·ta·me·lijk
- In de betekenis van ‘gepast’ voor het eerst aangetroffen in 1296 [1]
- afgeleid van 'betaam' (stam van het werkwoord betamen) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | betamelijk | betamelijker | betamelijkst |
verbogen | betamelijke | betamelijkere | betamelijkste |
partitief | betamelijks | betamelijkers | - |
betamelijk
- fatsoenlijk
- Hij gaf mij een betamelijk antwoord.
1.
- Het woord betamelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betamelijk" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "betamelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ betamelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be