proper

  1. goed schoongemaakt, netjes verzorgd
    • Bart De Wever kan veel, maar van Antwerpen een propere stad maken lukt hem niet. Dat geeft hij zelf toe. Samen met schepen van Stads- en Buurtonderhoud Caroline Bastiaens (CD&V) en Skender Baleci van het ACV doet hij een oproep aan alle Antwerpenaren: alsjeblieft, heb respect voor de stad en voor de mensen die ze proper trachten te houden en laat geen afval rondslingeren. [3]
    • Onder ‘schoon’ wordt niet bedoeld: schrobben tot de vloer er als nieuw uitziet. Wel is bedoeld: proper maken, vuil wegnemen om verdere schade te voorkomen. [4]
  2. (verouderd) toebehorend (aan), passend (bij)
    • De Graaflyke Officieren, als Domestiques des Graaflykheids Huis van Holland mogten zekerlyk van alle tyden jaagen in hun's Heeren goederen; die vergunning bepaalde zig natuurlyk tot 's Graaven eigendom en proper domein; nadien de Graaf geen recht van vergunning op de goederen der Edelen had. [5]
  • [1] In Vlaanderen is dit woord gangbaar in het normale spraakgebruik, in Nederland wordt vaker "schoon" gebruikt: een Vlaams "proper tapijtje" wordt in hedendaags Nederlands een "schoon kleedje" genoemd.
95 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

proper

  1.  geschikt bn ,  juist bn 
  2.  echt bn 
  3. ~to  eigen bn  aan, inherent aan
  4. betamelijk,  gepast bn 
  5. (informeel)  totaal bn ,  volkomen bn 

proper

  1. (religie) tijdsgebonden deel van een  mis zn , tijdseigen
  2. (verouderd) iets wat voor speciaal gebruik is gereserveerd