• goor
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goor goorder goorst
verbogen gore goordere goorste
partitief goors goorders -

goor

  1. onsmakelijk, vies op een onhygiënische of immorele wijze
    • In die gore kroeg zul je mij niet vinden. 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]


stellend attributief vergrotend overtreffend
goor - goorder goorste

goor

  1. goor, muf, bedorven
    «Die goor atmosfeer van intrige en verraad.»
    De gore atmosfeer van intrige en verraad.