mis
Niet te verwarren met: mis- |
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rooms-katholieke kerkdienst’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- Van Latijn missa (heenzending), afgeleid van het Latijnse mittere (zenden). Vermoedelijk afgeleid van de laatste woorden van de mis Ite, missa est (ga, het is de heenzending).
- mis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mis | missen |
verkleinwoord | misje | misjes |
- (religie) een eucharistieviering, de katholieke eredienst waarin het sacrament van de eucharistie wordt gevierd
- De mis is zojuist begonnen.
- ▸ De Tridentijnse ritus, de traditionele mis die het Vaticaan in de jaren zestig in de ban deed, is weer toegestaan.[2]
|
- Parijs is wel een mis waard.
om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten
1. een godsdienstoefening in de katholieke kerk, een eucharistieviering
vervoeging van |
---|
missen |
mis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van missen
- Ik mis.
- gebiedende wijs van missen
- Mis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van missen
- Mis je?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mis | misser | mist |
verbogen | misse | missere | miste |
partitief | mis | missers | - |
mis
- niet mis zijn
zeker zo goed zijn als verwacht mag worden
mis
- niet raak, verkeerd, helemaal niet aan de verwachting voldoend
- Hij sloeg de bal mis.
- ▸ En wat was er nou mis met een beetje liften? Niks, maar het zat me toch dwars dat deze mensen na afloop claimden dat ze de PCT hadden gelopen, terwijl ze in werkelijkheid meer dan 20 procent hadden overgeslagen.[3]
- het mis hebben
het bij het verkeerde eind hebben, zich vergissen
- mis zijn
- Niet geschoten, altijd mis.
als je het niet probeert, komt er ook niks van
mis zijn
|
- Het woord mis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Tridentijnse mis / ’In de latijnse mis voel je Gods aanwezigheid wél’” (11 juli 2007), NS
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /məs/
- [A] Afgeleid van het Nederlandse missen
- [B] Afgeleid van het Nederlandse mist
- [C] Afgeleid van het Nederlandse mis
mis [A]
mis [B]
- (meteorologie) mist; laaghangende bewolking die het zicht belemmert
mis [C]
- IPA: /mi/
mis
- voltooid deelwoord van mettre
enkelvoud | tweevoud | meervoud | |
---|---|---|---|
nominatief | ik | wit | weis |
accusatief | mik | ugkis | uns/unsis |
genitief | meina | ugkis | unsara |
datief | mis | *ugkara | uns/unsis |
mis
mis
- (meteorologie) mist; laaghangende bewolking die het zicht belemmert
- IPA: /mʲis/
mis
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbeklemtoond | beklemtoond | onbeklemtoond | beklemtoond | |
bijvoeglijk | bijvoeglijk of zelfstandig |
bijvoeglijk | bijvoeglijk of zelfstandig | |
1e persoon | mi enk mis mv |
mío m enk mía v enk míos m mv mías v mv |
nuestro m enk nuestra v enk nuestros m mv nuestras v mv | |
2e persoon | tu enk tus mv |
tuyo m enk tuya v enk tuyos m mv tuyas v mv |
vuestro m enk vuestra v enk vuestros m mv vuestras v mv | |
3e persoon |
su enk sus mv |
suyo m enk suya v enk suyos m mv suyas v mv |
su enk sus mv |
suyo m enk suya v enk suyos m mv suyas v mv |
mis mv
- mijn
- «No me gustan mis ojos.»
- Ik vind mijn ogen niet mooi.
- «No me gustan mis ojos.»
- IPA: /mɪs/
- mis
mis
mis
mis
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord mísit
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mis | misoedd |
mis m