mishagen
- mis·ha·gen
- In de betekenis van ‘niet aanstaan’ voor het eerst aangetroffen in 1461 [1]
- samenstelling van mis en hagen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mishagen |
mishaagde |
mishaagd |
zwak -d | volledig |
mishagen
- onpersoonlijk niet aanstaan, niet behagen
- Hem mishaagde zeer dat zij niets van hem weten wilde.
- overgankelijk ontstemd worden
- De goden waren hierover zeer mishaagd
1. niet aanstaan, niet behagen
- Het woord mishagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mishagen" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "mishagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be