• mis·brui·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
misbruiken
misbruikte
misbruikt
zwak -t volledig

misbruiken

  1. overgankelijk op een slechte wijze, d.w.z. overdadig gebruik maken van iets (drank, drugs, toegewezen privileges, e.d.)
     Hier praat je over mensen die drugs misbruiken, daardoor ontremder gedrag vertonen en overgaan tot verwervingscriminaliteit: op botte wijze inbreken en overvallen.[1]
    • Hij misbruikte de toegang die hij uit hoofde van zijn functie tot deze gegevens had. 
  2. overgankelijk (pregnant) (iemand) op seksuele wijze mishandelen en uitbuiten
    • Hij misbruikte zijn dochter keer op keer. 
  3. overgankelijk op laakbare wijze van iets (macht, naamgeving, positie, e.d.) gebruik maken voor een doel waarvoor het niet bedoeld is

de misbruikenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord misbruik
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Kurt van Es
    ‘Criminele verslaafde moet hard aangepakt’ in: Het Parool, Amsterdam (23 maart 1991), p. 4 op Delpher.nl  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be