Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

mismaken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mismaken
mismaakte
mismaakt
zwak -t volledig
  1. iets kapot maken
    • De eigenaren van V&D zijn Amerikanen. Hebben niets met onze cultuur te maken, zijn alleen geïnteresseerd in snelle megawinsten voor hun aandeelhouders, plunderen en mismaken het bedrijf voor super winsten dwars tegen onze Hollandse cultuur in. Als het even tegenzit, laten ze het bedrijf als een rotte appel vallen. [2] 
    • Ook de andere vrouwen vertelden over verkrachtingen. Een prostituee kreeg te horen: "Ik brand je ogen uit. Ik mismaak je. Je bent een hond. Ik stuur een junkie op je af en die snijdt je buik van onder naar boven open." [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen