misgewaad
  • mis·ge·waad
enkelvoud meervoud
naamwoord misgewaad misgewaden
verkleinwoord

het misgewaado

  1. (religie) de kleding die een priester draagt tijdens het opdragen van de mis
     Bij dat vuur zat Platon, die zijn mantel als een misgewaad over zijn hoofd had getrokken en hij vertelde de soldaten met zijn overtuigende en plezierige, maar verzwakte en ziekelijke stem een verhaal dat Pierre al kende.[2]