misnoegen
- mis·noe·gen
- samenstelling van mis en noegen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | misnoegen | misnoegens |
verkleinwoord | - | - |
het misnoegen o
- een gevoel van onvrede en onbehagen, gewoonlijk veroorzaakt door iemands optreden
- Zijn opmerking lokte het misnoegen van zijn baas uit.
1. een gevoel van onvrede en onbehagen, gewoonlijk veroorzaakt door iemands optreden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
misnoegen |
misnoegde |
misnoegd |
zwak -d | volledig |
misnoegen
- overgankelijk een gevoel van onvrede en onbehagen bij iemand veroorzaken
- Zijn opmerking misnoegde zijn baas vreselijk.
- Het woord misnoegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "misnoegen" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be