• mis·zien
  • [2] vervoeging van miszien: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
miszien
miszag
miszien
klasse 5

onregelmatig

volledig

miszíén

  1. inergatief niet of verkeerd zien, een verstoorde waarneming hebben
      Niemand was bij de aanranding aanwezig. En Roelie, met dat stuk uit den Turk in zijn schoenen, kan ook hebben miszien. Dat doet hij meer met zijn varkensoogen.[3]
  2. inergatief onjuiste opvattingen hebben
      Maar vooral de beperktheid van de sociaal-economische taak, die maar een gering onderdeel vormt van het groote politieke werk, is een reden van schade, omdat de algemeen-bekende overschatting, die deze leiders ten aanzien van hun werk koesteren, ófwel dat groote politieke werk niet doet zien, ófwel het sociaal-economische groepswerk er te pas en te onpas doorheen haalt. (Een malligheid als b.v. de „Sociale Kamer” inplaats van de bestaande overbodige Eerste Kamer, kon dan ook maar alleen uit die overschatting, dat miszien en dat dooreenhalen worden geboren!)[4]
vervoeging van: miszien…
geen verbogen vorm

miszíén

  1. voltooid deelwoord van miszien
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
miszien
zag mis
misgezien
klasse 5 volledig

míszien

  1. overgankelijk niet opmerken of anders waarnemen dan het is
     Maar ze ging nu tegen de dertig. Zij was niet gewoon haar tekortkomingen te miszien — dat bracht maar teleurstelling — en zij rekende dat het dan tijd ging worden, een andere positie in te nemen. Zij wilde getrouwd zijn.[5]
  2. overgankelijk waarnemen als een ongunstige eigenschap
      Hadden ze nu nog iets kunnen miszien aan den Generaal, dat er groeven kwamen in zijn gezicht, dat hij grijs werd of 't met hun kleedsel of hun aankoop bij bakker of beenhouwer niet meer was zooals vroeger, 't ware toch één voldoening geweest. Doch ook daarvan was geen sprake.[6]

zich míszien

  1. wederkerend niet goed waarnemen
      Wellicht (…) heeft de kopiist van het Brugsche handschrift zich hier, evenals blijkbaar op verschillende andere plaatsen, eenvoudig eenige strepen „miszien”.[7]
43 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[8]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Teirlinck, Herman
    “Maria Speermalie, 1875-1937 : Levensgetijden op de Heerlijkheid 't Homveld” (1942), Wereldbibliotheek, Amsterdam, p. 123/124
  4.   Weblink bron
    Veraart, J.A.
    “Staatkundige kronieken” (1933), Pax, Den Haag, p. 61/62
  5.   Weblink bron
    Bruggen, C.J.A. van
    “Een goed huwelijk”, 3e druk (1925), Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, p. 96
  6.   Weblink bron
    A. Thiry
    “Gasten in het huis ten halven.”, Davidsfonds, Leuven, 1932, p. 45
  7.   Weblink bron
    Vreese, Willem de (red.)
    “Die eerste bliscap van Maria” (1931), p. 186
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be