sim
Niet te verwarren met: SIM |
- sim
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aap’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [A] van Oudfries sîm en Oudsaksisch sîmo "touw" [2][3]
- [B] (verkorting) van simkaart of rechtstreeks van Engels SIM Subscriber Identity Module "onderdeel om abonnees te identificeren"
- [C] van Middelnederlands simme, teruggaand op Latijn simia [4][5]
- [D] van Hindi सेम (sem) "boon" [6]
- [E] mogelijk (verkorting) van simmer dat via Duits Ziemer teruggaat op Frans cimier [7]
A | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sim | simmen |
verkleinwoord | simmetje | simmetjes |
- (visserij) lijn van een hengel
- (visserij) drijver aan een hengelsnoer die gaat bewegen als een vis in het aas hapt
- (visserij) touw om een visnet dicht te trekken of uit te spannen
-
1. lijn van een hengel (hier: groen)
-
2. drijver aan een hengelsnoer
- zim
- [1] hengelsnoer
- [2] dobber
B | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sim | sims |
verkleinwoord | simmetje | simmetjes |
- kaartje dat een telefoonbedrijf aan een abonnee verstrekt om in een mobiele telefoon te plaatsen zodat die toegang krijgt tot het netwerk
-
1. kaartje dat een telefoonbedrijf aan een abonnee verstrekt
C | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sim | simmen |
verkleinwoord | simmetje | simmetjes |
- (primaten) (verouderd) benaming voor primaat uit de infraorde Simiiformes
- (figuurlijk) (pejoratief) (verouderd) iemand die zich onbehoorlijk gedraagt
Magot monkey or barbary macaque Wellcome M0009429.jpg|1. primaat uit de infraorde Simiiformes
D | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sim | - |
verkleinwoord | - | - |
[D] sim m
- (plantkunde) soort tropische bonenplant Lablab purpureus
- (voeding) peul van Lablab purpureus
- (voeding) boon van Lablab purpureus
-
1. tropische bonenplant, Lablab purpureus
-
2. peulen van Lablab purpureus
-
3. bonen van Lablab purpureus
E | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sim | - |
verkleinwoord | - | - |
[E] sim m
- (voeding) rugstuk van een hert of ree
-
1. rugstuk van een ree (bereid met saus)
vervoeging van |
---|
simmen |
sim
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simmen
- Ik sim.
- gebiedende wijs van simmen
- Sim!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simmen
- Sim je?
- Het woord sim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sim" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sim" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ sim op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ sim op website: Etymologiebank.nl
- ↑ sim op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sim | sims |
sim
- (verkorting) (spel) simulation ("simulatie")
vervoeging van |
---|
ĕsse |
sĭm
- actief conjunctief praesens, eerste persoon enkelvoud van ĕsse
sim