aap
Niet te verwarren met: AAP |
- aap
- van Middelnederlands aep, in de betekenis van ‘primaat’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aap | apen |
verkleinwoord | aapje | aapjes |
de aap m
- (primaten) benaming voor soorten uit de orde primaten (Primates ) waartoe ook de mens behoort
- Omdat een aap zoveel op een mens lijkt vinden we het leuk om aapjes te kijken in de dierentuin en misschien vinden de apen het ook leuk om mensje te kijken.
- (schertsend), (persoon) deugniet, ondeugend persoon
- De apen moeten weer van school gehaald worden en dus is het weer gedaan met de rust in huis.
- ▸ En waar zijn die twee apen gebleven? Goh, wat heb ik vanmiddag een lol om ze gehad.[4]
- (scheepvaart) min of meer vierkant zeil dat op oude zeilschepen gebruikt werd om meer zeil bij te zetten
- [1] berberaap, huzaaraap, java-aap, lampongaap, neusaap, resusaap
- [1] bernhardaapje, mantelaapje, pinchéaapje, weduwaapje
|
|
- [1] al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding
- [1] de aap komt uit de mouwde eigenlijke situatie of bedoeling wordt nu pas duidelijk
- [1] aap, wat heb je mooie jongengezegd als iemand overdreven trots of (met een bijbedoeling) vriendelijk is
- [1] in de aap gelogeerd zijnonverwacht in moeilijkheden geraakt zijn[5]
- [1] voor aap staanvoor gek staan, zichzelf belachelijk maken
- [1] voor aap zettenvoor schut zetten
- [1] voor de aap houdenbeetnemen
- [1] zich een aap lachenheel erg moeten lachen
1. benaming voor zoogdieren uit de orde der primaten
- Het woord aap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aap" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ aap op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "aap" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Waarschijnlijk verwees deze uitdrukking oorspronkelijk naar een herberg met de (bij)naam De Aap, zie In de aap gelogeerd zijn, Genootschap Onze Taal
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aap | apen |
verkleinwoord |
aap
aap m
- (Hooglimburgs), (primaten) aap
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | aap | - | aepke | - | aper | - | aepkes | - |
genitief | aaps | - | aepkes | - | aper | - | aepkes | - |
locatief | apes | - | apeske | - | apese | - | apeskes | - |
datief | ape | - | aepke | - | aper | - | aepkes | - |
accusatief | aap | - | aepke | - | aper | - | aepkes | - |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aap | apen |
verkleinwoord |
aap
aap