Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bral·aap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bralaap bralapen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bralaapo

  1. (pejoratief) snoever, opschepper
  2. (pejoratief) corpsbal
     De symboliek is treffend: negenhonderd bralapen gaan naar een virusgebied, en als ze terugkomen lopen vooral anderen risico. Zij zelf niet, want het zijn ‘neem ik aan, jonge gezonde mensen’, zei een viroloog afgelopen week tegen het Dagblad van het Noorden.[2]

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. bralaap op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “‘Negenhonderd bralapen gaan naar een virusgebied, en als ze terugkomen lopen vooral anderen risico’” (6 mrt. 2020), Revu
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be