• apen·geil
enkelvoud meervoud
naamwoord apengeil
verkleinwoord

het apengeilo

  1. uitscheiding uit de geslachtsorganen van apen
    • Eén voor één ruiken ze aan een flesje glijmiddel met apengeil. [1]
  2. (figuurlijk) (techniek) smeermiddel
    • Dat daar ook een hoop vet (apengeil) aan te pas komt zie je aan de sleepboog. [2]
  3. (figuurlijk) (schertsend) (voeding) frietsaus
    • Nu heb ik zin in een berenlul met apengeil... [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen apengeil apengeiler apengeilst
verbogen apengeile apengeilere apengeilste
partitief apengeils apengeilers -

apengeil

  1. seksueel zeer opgewonden
    • Ik raak ontroerd en apengeil tegelijk. [4]
  2. (figuurlijk) zeer belust, buitengewoon enthousiast (over)
    • Wat een schande en wat een blamage voor alle VVD-stemmers dat Mark Rutte überhaupt nog gaat onderhandelen met die drie linkse partijen die zo apengeil zijn op Paars+. [5]
  3. seksueel zeer opwindend
    • Ze droeg een apengeil topje. 
  4. (figuurlijk) buitengewoon aantrekkelijk
    • De Major is een PA-model en draait op 4 KT-100s (+200 watt), echt apengeil. [6]