• Af·fe
  • [1] Middelhoogduits affe, uit Oudhoogduits affo; verdere herkomst onbekend.
  • [2, 3] Beide bijbetekenissen zijn metaforische overdrachten van de hoofdbetekenis.
  • [5] Naar de aap die vroeger op de schouder van de goochelaars zat.
  • [6] Herkomst onbekend.
  • Af·fe

Affe m (verkleinwoord: Äffchen)

  1. (primaten) aap
    «Der Mensch stammt vom Affen ab.»
    De mens stamt van de aap af.
  2. (scheldwoord) aap, stomkop, mafkees, mafketel, dwaas
    «Was will dieser blöde Affe nur von mir?»
    Wat wil deze aap nou van mij?
  3. (scheldwoord) ijdeltuit
    «Dieser geleckte Affe steht den ganzen Tag vor dem Spiegel und ist so dermaßen geltungsbedürftig, dass er wildfremde Leute mit seinen Platitüden belästigt, nur um sich selbst reden zu hören.»
    Deze ijdeltuit staat de hele dag voor de spiegel en heeft zo dermate de behoefte om zich te doen gelden dat hij wildvreemde mensen stoort met zijn platitudes, alleen maar om zichzelf te horen praten.
  4. (jachttaal) een jonge marmot
    «Plötzlich verschwand die Katze mit ihren vier Affen im Bau.»
    Plotseling verdween de vrouwelijke marmot met haar vier jonge marmotten in het hol.
  5. (verouderd militairenjargon) ransel, pukkel
    «Der Affe gehört zum Marschgepäck.»
    De ransel behoort tot de marsbepakking.
  6. (informeel) (meervoud ongebruikelijk) roes
    «Sie hatte einen mächtigen Affen
    Zij had een geweldige roes.
  7. (informeel) (waarschijnlijk in navolging van betekenis 6) ontwenningsverschijnsel
    «Man denkt den ganzen Tag nur daran sich den nächsten Schuss zu besorgen, um vom Affen runterzukommen.»
    Men denkt er de hele dag alleen maar aan hoe aan het volgende shot te komen om de ontwenningsverschijnselen te stillen.

[1] (informeel) ich denke, mich laust der/ein Affe! / mich laust der/ein Affe!

  • Nu breekt mijn klomp!, Ik sta paf!

[1] (schertsend) dasitzen wie ein Affe auf dem Schleifstein

  • Krom zitten; een ongelukkig figuur slaan.

[1] (spreektaal) seinen Affen Zucker geben

  • Telkens praten over zijn lievelingsthema; aan een gebrek of slechte eigenschap toegeven.

[1] (informeel) wie vom wilden Affen gebissen

  • Van lotje getikt zijn.

[1] (spreektaal) den Affen machen

  • De clown uithangen.

[1] (spreektaal) jemandem einen Affen machen

  • Iemand plagen of voor de gek houden.

[1] (spreektaal) sich zum Affen machen

  • Zichzelf blameren.

[1] (spreektaal) an jemandem einen Affen gefressen haben

  • Smoorverliefd op iemand zijn.

[6] einen Affen sitzen haben

  • Een roes hebben, dronken zijn.

[6] sich einen Affen kaufen

  • Zichzelf in een roes drinken.

[7] auf dem Affen sein

  • Last hebben van heroïne-ontwenningsverschijnselen.

(verouderd) Affen bleiben Affen, auch wenn man sie in Sammet kleidet.

  • Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.

(verouderd) Affen fängt man mit großen Bundschuhen.

  • Domme mensen laten zich door materiële dingen verblinden.

(verouderd) Alte Affen, junge Pfaffen, wilde Bären soll niemand in sein Haus begehren.

  • Komt van jonge geestelijken die hun wereldbetekenis enkel met het kerkelijke karakter bedekken.

(verouderend) Der Affe wirft die Kastanien ins Feuer und lässt sie die Katze herausholen.

  • Iemand begint goed met iets, maar zodra er gevaren of moeilijkheden komen, laat die persoon het iemand anders uitvoeren.

(verouderend) Die kleinsten Affen, haben die längsten Schwänze.

  • De bekrompste mensen hebben de langste tongen (zijn meestal het meest aan het woord).

(verouderd) Ein Affe bleibt ein Affe, ob er wird König oder Pfaffe.

  • De glans van het geluk geeft het karakter en de geest van de mens geen hogere betekenis.

Je höher der Affe steigt, desto mehr Hintern er zeigt.

  • Hoe hoger een onbekwaam iemand stijgt, hoe meer hij zijn zwakheden verraadt.

(informeel) Klappe zu, Affe tot.

  • Opmerking voor een (abrupte) beëindiging (van een voorval of een discussie); een ironische afscheidsgroet. Daarmee is de kous af, dat is afgedaan / van de baan.

Not lehrt den Affen geigen.

  • Ook een dom mens schiet in nood iets ingenieus te binnen.

(verouderend) So schlau die Affen sind, sie können Füchse nicht betrügen.

  • Hoe verstandig iemand ook is, er zijn altijd verstandigere mensen.

(verouderd) Wenn der Affe stehlen will, stellt er eine Schildwache auf.

  • Bekrompen hoofden hebben af en toe ook een intelligent idee.