• dwaas
  • In de betekenis van ‘zonder verstand’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dwaas dwazen
verkleinwoord dwaasje dwaasjes

dedwaasm

  1. (scheldwoord) iemand die onverstandig denkt en/of handelt
    • De dwaas maakte veel lawaai op de markt 

dwaas

  1. onverstandig, gek
     Het was nog te vroeg om te weten of ik blind en/of dwaas was geweest om zo lang van huis te zijn. De tijd zou uitwijzen wat de gevolgen van mijn lange afwezigheid zouden zijn op mijn kinderen.[3]
 De dwaze man deed veel onverstandige dingen zoals schelden tegen de politieagent. 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]