dwaas
- dwaas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwaas | dwazen |
verkleinwoord | dwaasje | dwaasjes |
de dwaas m
- (scheldwoord) iemand die onverstandig denkt en/of handelt
- De dwaas maakte veel lawaai op de markt
1. iemand die onverstandig denkt en/of handelt
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dwaas | dwazer | dwaast |
verbogen | dwaze | dwazere | dwaaste |
partitief | dwaas | dwazers | - |
dwaas
- onverstandig, gek
- ▸ Het was nog te vroeg om te weten of ik blind en/of dwaas was geweest om zo lang van huis te zijn. De tijd zou uitwijzen wat de gevolgen van mijn lange afwezigheid zouden zijn op mijn kinderen.[3]
- • De dwaze man deed veel onverstandige dingen zoals schelden tegen de politieagent.
1. onverstandig, gek
- Het woord dwaas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dwaas" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dwaas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dwaas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stellend | attributief | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|---|
dwaas | dwase | dwaser | dwaasste |
dwaas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwaas | dwase |
dwaas