• on·ver·stan·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverstandig onverstandiger onverstandigst
verbogen onverstandige onverstandigere onverstandigste
partitief onverstandigs onverstandigers -

onverstandig [1]

  1. zijn verstand niet gebruikend en daardoor ook grote risico's lopend
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]