• ba·by·aap
enkelvoud meervoud
naamwoord babyaap babyapen
verkleinwoord babyaapje babyaapjes

de babyaapm

  1. heel jonge aap; pasgeboren aap
    • Hoewel de verzorgers dachten dat Ivy op de dag van de operatie was uitgerekend, bleek pas na de geboorte dat de babyaap veel jonger was dan gedacht. [1] 
    • "Altijd al willen hebben. Zó lief", vertelt hij in het videootje waarin het aapje te zien is in een zuurstokroze pakje en met dito speen in de mond. Van de duizenden "afzeikreacties" wordt hij niet warm of koud. Want, zo benadrukt hij, het is geen echte babyaap maar een superrealistische pop. [2] 
86 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]