A baby.
Een baby.
  • ba·by
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zuigeling’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1]
  • Ontleend aan het Engelse baby.
enkelvoud meervoud
naamwoord baby baby's
verkleinwoord baby'tje baby'tjes

de babym

  1. een mens in de eerste fase van zijn leven
    • Een kind jonger dan één jaar noemen we een baby. 
     Hij keek naar een jonge vrouw met een baby op schoot.[2]
  2. een klein voorwerp, klein zoals een baby in relatie toe een volwassene, baby-
    • De satelliet had een babyfoto gemaakt van het heelal. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


Naar frequentie 883
  • ba·by
  • Als troetelvorm afgeleid van het Middelengelse babe met het achtervoegsel -y.
enkelvoud meervoud
baby babies

baby

  1. baby, zuigeling
  2. een klein voorwerp, klein zoals een baby in relatie toe een volwassene
  3. (troetelnaam), (informeel) lieverd, schat, schatje


baby m

  1. (spreektaal), (voetbal) tafelvoetbal
    «On se fait un baby
    Gaan we tafelvoetballen? [1]