Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·foon
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘apparaat dat geluiden uit de kinderkamer doorgeeft’ voor het eerst aangetroffen in 1964 [1]
  • afgeleid van baby met het achtervoegsel -foon [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord babyfoon babyfoons
verkleinwoord babyfoontje babyfoontjes

Zelfstandig naamwoord

de babyfoonm

  1. (elektronica) elektronisch afluisterapparaat om geluid uit de kinderkamer elders op te vangen
    • Gelukkig konden de ouders via de babyfoon direct horen wanneer de baby moest huilen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen