Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babyhoofd babyhoofden
verkleinwoord babyhoofdje babyhoofdjes

Zelfstandig naamwoord

het babyhoofdo

  1. het hoofd van een baby
    • Via het Facebookaccount deden de meiden alsof ze babykleertjes weggeven. Een moeder in Huddersfield reageerde in september, maar gaf het adres van haar moeder. Nog geen week later reageerde een moeder in Derby, die wel bezoek kreeg. De twintigjarige moeder kreeg argwaan toen ze zag dat Farrar het babyhoofdje niet goed vasthield. Een derde poging in Wolverhampton diezelfde dag mislukte eveneens.[1] 
    • Brazilië luidt noodklok over klein babyhoofd. Brazilië is ernstig bezorgd over het sterk gestegen aantal gevallen van baby's die met een te kleine schedel worden geboren. Door de zogeheten microcefalie kunnen de hersenen zich niet goed ontwikkelen, waardoor de kinderen veelal een verstandelijke beperking hebben.[2] 
    • Ik weet niet wat er aan het rammelen is. Eierstokken kunnen het in elk geval niet meer zijn. Maar hoe kan het dan toch dat ik smelt bij het zien van lieve babyhoofdjes en weer wil ruiken aan die zachte haartjes? En dat ik slappe knieën krijg bij het horen van dat schattige gebrabbel uit zo’n tandeloos, kwijlend mondje?[3] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 20 mei 2016
  2. de Telegraaf 12 nov. 2015
  3. de Telegraaf MARIJKE LEMMERS 01 okt. 2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be