Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babyzaak babyzaken
verkleinwoord babyzaakje babyzaakjes

Zelfstandig naamwoord

de babyzaakm

  1. een winkel waar men zaken verkoopt die men nodig heeft voor de verzorging van een heel jong kind
    • Het bureau doet ook een aantal voorstellen ter verbetering. Zo schetst het enkele concrete branches die toegestaan zouden moeten worden, zoals een grote sportzaak, een babyzaak (ontbreekt in Almelo na vertrek Prénatal, red.), een witgoed/bruingoed- en elektronicazaak en een grote speelgoedzaak. [1] 
  2. (juridisch) rechtszaak betreffende een baby
    • Volgens de advocaten heeft het OM in de babyzaak op in totaal 70 punten de opsporingsregels aan zijn laars gelapt. De rechtbank oordeelde ook dat het OM nog meer fouten maakte in de zaak. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen