Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foe·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘embryo’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
  • Foetus is een hypercorrectie (16e eeuw) van het Latijnse fetus ("worp": het voortbrengen van jongen). In de wetenschappelijke terminologie wordt alleen de (Amerikaanse) spelling fetus geaccepteerd. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord foetus foetussen
verkleinwoord foetusje foetusjes

Zelfstandig naamwoord

foetus m of o

  1. (medisch) een nog niet voldragen menselijke of dierlijke vrucht dat in de baarmoeder verblijft
    • In de eerste fase heet het een embryo en in de tweede fase heet het een foetus. 
    • Zijn dikke hoofd is als het ware in de modder vastgezogen en zijn ledematen liggen alle kanten op. Vlak naast hem ziet Albert de ander liggen, Louis Thérieux. Ook hij zit voor een deel onder de modder, maar hij heeft zich opgerold en lijkt zo een beetje op een foetus. Het is aangrijpend dat hij zo jong en dan in die houding moest sterven... [3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
foetus foeti

Zelfstandig naamwoord

  1. UK, Commonwealth foetus
Synoniemen