babybos
- ba·by·bos
- samenstelling van baby zn en bos zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | babybos | babybossen |
verkleinwoord | babybosje | babybosjes |
het babybos o
- bos geplant voor een groep zeer jonge kinderen als teken van vertrouwen in de toekomst
- ▸ De gemeente gaat vijfhonderd essen in het Babybos in de wijk Eschmarke vervangen. De essen zijn getroffen door een schimmelinfectie.[1]
- ▸ Het babybos in het Schollebos in Capelle heeft plek voor driehonderd boompjes voor pasgeboren Capellenaartjes. Helaas, het loopt nog geen storm. Nu, vijf jaar later, staan er welgeteld vijftien boompjes.[2]
- Het woord 'babybos' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "babybos" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Gemeente Enschede vervangt 500 essen in het Babybos” (15-01-2016), Tubantia
- ↑ Weblink bron Salwa van der Gaag“Vijf jaar na dato is zowel Cas als boom in babybos flink gegroeid” (25-03-2017), Algemeen Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be