Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·by·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord babyboom babybooms
verkleinwoord babyboompje babyboompjes

Zelfstandig naamwoord

de babyboomm

  1. (demografie) een periode waarin ongewoon veel kinderen geboren worden
  2. (specifiek) de opleving van het geboortecijfer gedurende de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa en de Verenigde Staten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be