apezuur
- ape·zuur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apezuur | |
verkleinwoord |
het apezuur o
- (jongerentaal) heel erg in vaste verbinding met werken, schrikken, fietsen, trappen e.d.
- Ik heb me het apezuur gewerkt en nog heb ik een onvoldoende.
- Arja van Dijk (65) en Hans Hoveling (68) uit Utrecht. Arja: "Ik verzamel al dertig jaar, de spullen komen uit Dubai, Marokko, de VS, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland, Mexico. De één golft, de ander tennist, ik vind dit leuk. Ik loop altijd te kijken en te zoeken. Meestal begin ik half oktober en begin januari breek ik het af. Mijn man versiert niks, maar sjouwt zich wel het apezuur."[3]
- het apezuur zoeken
eindeloos zoeken
- het apezuur schrikken
heel erg schrikken
- Het woord apezuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apezuur" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ apezuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 19 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be